Na een paar luie dagen zitten we weer op de fiets. Het eerste stuk langs het Inle Lake is vlak. We komen door Nyaung Shwe. We zijn vroeg. Als we het kanaal kruisen liggen er zoveel lange zwarte bootjes dat het doet denken aan de gondels in Venetië. Over een weggetje met ‘Birmaans’ asfalt, rafelig en met hobbels, en houten bruggen verlaten we het meer. Langs het eerste stuk staat veel suikerriet. De weg begint langzaamaan te stijgen. Na een afslag gaan we zeven kilometer echt omhoog. Het is druk op de hoofdweg, het maakt niet uit dat het zondag is. Vrachtwagens halen ons in, ploeteren omhoog en blazen dikke zwarte wolken diesel uit. Er komt ons een boeddistische processie tegemoet. In de eerste pickup, versierd met vlaggen, staat een boeddhabeeld onder een afdakje. In de pickup erna speelt een bandje, dan volgt een rij auto’s met vlaggen. Geen idee waar ze heen gaan. We stoppen in Heho bij een kraampje voor koffie. We krijgen een glaasje heet water en een zakje nescafé, waar de suiker en melk standaard inzitten. Voor vier koffie rekenen we 800 kyatt af. Da’s nog geen vijftig cent. Da’s relatief duur, zo aan de weg kun je voor dat bedrag ook een lunch krijgen.
We fietsen verder. Onderweg zijn het kleine dingen die opvallen, een verkeersbord bij een school waar twee kinderen in longyi op staan. In de berm bloeien Afrikaantjes. Hoe zouden ze die hier noemen? Geven wij ze in Nederland wel de juiste naam? Het landschap glooit, de berm is van mooie rode klei, de velden zijn groen. We zien het verkeerstorentje van het vliegveld van Heho. Er passeren wat bussen. Een jongentje komt voorbij, staande op een buffel. Langs de weg bloeien kerstrozen. In het veld staat een rij bijenkasten. Met die brede invliegopening lijken het wel brievenbussen. We realiseren ons dat er zoveel andere dingen zijn die ons niet meer verbazen, de pagodes op een bergtop, met een trap die er naar toe voert, een kastje met een kruik water voor voorbijgangers, twee monniken in oranje op een brommer, het hoort bij het straatbeeld. Er worden kolen geoogst. Twee mannen hebben een juk tussen zich in, daarmee dragen ze de kool naar een vrachtwagen. Het wordt een mooi regelmatig stapeltje in de achterbak.
We stoppen voor de lunch. Het boekje meldt dat dit de enige plaats onderweg is waar we kunnen eten. We bestellen wat er is. Het zijn glibberige geelwitte stukjes. We hebben geen idee of het pasta is of iets anders. Het is wel lekker. We eten met stokjes, nieuw uit de verpakking, de splinters hangen er aan. We drinken thee bij het eten, zoals hier de gewoonte is. Overal staan kannen thee klaar, waaruit je tijdens het eten mag pakken.
Het laatste stuk komen we langs wat meertjes. Vrouwen zitten er de was te doen. Anderen staan zich te wassen. De longyi doet dienst als privé-douchegordijn. De afslag naar Pindaya vinden we met GPS, een richtingbord blijft onleesbaar voor ons. We betalen een toegangskaartje voor het gebied rond Pindaya. We waren bijna vriendelijk groetend het kantoortje voorbij gefietst ons van geen kwaad bewust. Maar de dame aan het loket roept ons na dat we moesten stoppen. Het was gewoon een lekker dagje fietsen.