Onze fietsende buren op de camping hadden ons al gewaarschuwd, het wordt klimmen vandaag, maar wel een mooie weg. Vol goede moed, en met een vers broodje van de bakker, stappen we op. Meteen buiten de stad gaan we al gestaag omhoog. Mooi, maar niet zo bijzonder. Dan vallen je ogen op andere dingen. Een straatnaam, l’impasse du paradis, doodlopende straat van het paradijs. Details om blij van te worden.
Onderussen loopt de route natuurgebied in, het nationaal park van de Cevennes. Een mooi pad door het bos, varens, eiken, alles groen. We klimmen door. We stoppen even voor een praatje met eennNederlands gezin. Ze zijn met drie kinderen, 8, 10 en bijna 12, op weg naar Barcelona. Met de fiets en af en toe de trein. De middelste heeft zijn zinnen gezet op een dag van 100 kilometer en kijkt mee als we het hebben over de campings die leuk zijn.
We vervolgen de route het dal van de Chassezac in. Bordjes wasrschuwen dat het water snel kan stijgen, ook in droge tijden. Een stukje verderop wordt duidelijk hoe dat kan, er ligt een stuwmeer. En het is niet het enige. Het is het eerste van een rijtje. Recreatie is niet mogelijk, we vragen ons af wat het voor de ecologie betekent, maar het uitzicht is gaaf. De weg kronkelt omhoog langs de dalwand. Het is smal, het is heerlijk rustig, er staat een mooi stenen muurtje. Hoe verraderlijk het is, blijkt een stukje verder op waar een motor door een auto geraakt is. Het stelt wat gerust dat de betrokkenen samen op het muurtje zitten te praten.
Bij de lunch in Pied de Borne komt de vraag wat nu te doen. Het is heet. Het dorpje bestaat uit een kruispunt met een postkantoor en restaurant. Plus de energiecentrale van het volgende stuwmeer. We hebben vijftig kilometer omhoog gefietst. De volgende twintig kilometer moeten we stevig stijgen. Het boekje meldt dat de camping hier smerig is en roept ‘overslaan!!!’. Het alternatief is het hotel. Uit het bord dat achterstevoren in het toilet staat begrijp ik dat het hotel dezelfde eigenaar heeft als de camping. Er is geen airco. De eigenaar van het geheel lijkt op de vieze man van Kees van Kooten. Dat geeft de doorslag om verder te fietsen.
Het zweet druipt op het asfalt, we kruipen vooruit. Het verstand maalt, hoe dom kun je zijn? Gaan we doorzetten? Er staat een bord van een gîte. We twijfelen als we zien dat we daarvoor driehonderd meter moeten dalen naar de rivier. Net komt een mevrouw naar boven hijgen. Ze vertelt dat we voor de gîtes naar de gemeente moeten bellen en dat er verder helemaal niets is. We besluiten door te fietsen. Er is wat schaduw, een klein briesje. Een klein stukje dalen geeft ons goede moed. Bij een kraantje vullen we water aan. We kletsen met de mannen die een feesttent aan het bouwen zijn. Ze melden met een grijns dat het nog twintig kilometer is. Gelukkig weten we dat dat niet waar is. De hei langs de weg bloeit al. Het wordt bewolkt en nog steeds trappen we gestaag door. Dan zijn we in Bastide. Op een terras overleggen we waar we willen slapen. De dichtstbijzijnde camping die er goed uit ziet ligt 20 kilometer verderop. Maar da’s dan wel helling af. We zetten nog even aan, die kilometers kunnen er ook nog wel bij.