We zijn in Ubud. Lonely Planet omschrijft dit als ‘het perfecte tegengif tegen de funloving stranden van het zuiden, de plek waar je naar toe gaat als je genoeg hebt van alle gefeest en toe bent aan wat spirituele schoonmaak en ontgifting’. Dat klinkt goed, daar willen we wel heen. Tegelijkertijd is het volgens hetzelfde stukje ook ‘een van de beroemdste toeristensteden van Azië, waar je alleen met een wandeling de met verkeer verstopte straten kunt ontvluchten naar de idyllisch groene omgeving’. En inderdaad, onze eerste kennismaking met Ubud bevestigt dit beeld. Via kleine, drukke weggetjes met veel brommers bereiken we Ubud en we fietsen helemaal vast in het drukke verkeer, als we op zoek zijn naar ons hotel. We komen twee andere fietsers tegen, die net als wij een beetje verwilderd rond rijden. Als we ons hotel dan uiteindelijk gevonden hebben, aan de rand van de stad, is het een soort oase, met huisjes en zwembad die rond een rijstveld staan.
Een van de attracties van Ubud is het apenbos. Vol apen die het liefst op toeristen klimmen en geen kans voorbij laten gaan om zich wat eetbaars toe te eigenen. Er staat een mooie tempel in het midden van het bos met bomen vol lianen. Het doet denken aan Junglebook, al zijn deze apen wat kleiner en is Mowgli niet meer alleen in het bos.
Ook heeft Ubud een aantal mooie tempels en paleizen. Op weg naar een van de tempels in het centrum van de stad kiezen we een achterafstraatje. Dit voelt wat meer als Indonesië. Her en der staan de poorten bij huizen open. Als je naar binnen kijkt zit daar op een troon Ganesha, een mooie dikbuikige olifant, omhangen met bloemenslingers. Hij is de god van de handel en de kennis, degene die obstakels uit de weg ruimt. Wanneer gelovigen iets nieuws ondernemen, bijvoorbeeld een reis, dan bidden ze eerst tot Ganesha. Misschien moeten wij hem ook eens wat gaan brengen, nu we op deze nieuwe plek zijn. Morgen fietsen we het buitengebied in, op zoek naar de idylle.
Mooi geschreven 🙂