We zitten in de taxi die ons terug brengt naar Santa Marta. Het is een mooi moment om met chauffeur Ramilito te praten over hoe we Cuba niet begrijpen. Het eerste dat hij zegt is dat hij het met zijn 52 jaar ook niet snapt. Maar hij vertelt. Langs de snelweg liggen verwaarloosde velden. Hier werd voorheen rietsuiker verbouwd. Toen was Cuba wereldleider, nu importeren ze suiker uit Colombia. Dat doet hem zeer. De neergang van de USSR speelt een rol, maar ook het feit dat boeren weinig en laat betaald krijgen door de staat.
We rijden door een dorp waar mensen met aardappels langs de weg staan. Deze worden verbouwd op velden van de staat. Ze worden ‘illegaal geoogst’ en verkocht. Een vrachtwagenchauffeur krijgt een vastgestelde hoeveelheid benzine per kilometer. Als hij zuinig rijdt houdt hij diesel voor eigen gebruik over. Zo vertelt Ramilito het ene verhaal na het andere. Hij zegt dat hij voor de staat werkt en dat de rit van vandaag zwart is. Het is duidelijk, iedereen heeft zijn eigen creatieve manier om het hoofd boven water te houden.
Creativiteit is nodig, want officiële lonen en pensioenen zijn onvoorstelbaar laag. Ramilito’s vader heeft na 40 dienstjaren een pensioen van 1500 peso per maand ofwel 5 euro en zijn vrouw verdient 2500 pesos. En wat inflatie betreft, toen we het land binnen kwamen kregen we 295 pesos voor een euro. Nu is dat al minstens 320. Dat is een inflatie van 8% in drie weken.
Maar als je kijkt op straat, het schemert door alles heen hoe mooi het zou kunnen zijn en ook hoe het geweest is. En mensen zien er goed verzorgd uit, met goede kleding. Uiteindelijk is de uitstraling ondanks alles overal prettig. Wat Ramilito betreft is belangrijkste dat de zon schijnt. Dat maakt het leven goed.