Vandaag trappen we echt af. We spelen een beetje vals, de eerste 25 kilometer de stad uit, gaan we met de auto. De sticker van garage van Kampen uit Eersel geeft aan dat de auto eerder een leven in Nederland had. Het is even wennen aan het mondkapjes-Rwandees-Engels van de chauffeur, maar dan heeft hij mooie verhalen. We realiseren ons dat we in Rwanda voor elke dochter tenminste één koe als bruidschat zouden krijgen. We kruisen de Nyabarongo, die deel is van de bovenloop van de Nijl. Voor ons rijdt een vrachtwagen, een fietser houdt zich vast aan de laadklep. Op zijn bagagedrager heeft hij een levend varken.
In Rugobagoba stappen we uit. We fietsen de onverharde route. We hebben veel bekijks, twee mzungus op de fiets. We stoppen even bij een groep vrouwen die cassave zit te schillen. Ze wenken dat we moeten proeven. We twijfelen, vaag staat me wat bij van tropische plantenteelt dat cassave rauw niet eetbaar is, maar als de vrouw zelf een stukje afbijt, durven wij ook. Het is niet echt lekker.
We trappen verder. We voelen de heuvels. In een breed dal wordt rijst verbouwd. De weg loopt over een smal brugje. Een man met een telefoon maakt foto’s. Dat kunnen wij ook.
We stoppen voor cola. We krijgen een stoel op het betonnen terrasje voor de bar. De mannen naast ons eten een spies met gefrituurde aardappels. Wij willen het zelfde. Ondertussen verzamelen alle kinderen van het dorp zich aan de rand van het terras om naar die twee muzungus te kijken. Ook als de barman ze weg jaagt, blijven ze komen. Het is té bijzonder.
We zien de eerste koffieplanten langs de weg. Het is heet. De weg wordt slechter. Het fietsen valt me zwaar. Ik ga maar langzaam vooruit. Een groepje kinderen vergezelt me, ze wandelen, al keuvelend, om me heen. Als ik bij Carry aan kom maakt hij foto’s. Iedereen is enthousiast zichzelf terug te zien.
Het gaat moeizaam. Eerlijk gezegd vraag ik me af waar ik aan begonnen ben. Het wordt niet beter als een man naast me komt fietsen: ‘why do you go so slowly?’ Het duurt even voor ik hem antwoord ‘I cannot go faster’. Zijn conclusie is helder ‘so you are weak’. Ik heb de energie niet hem van zijn fiets te meppen.
Na 45 kilometer komen we bij de verharde weg. Dat fietst beter. We doen haasje over met een man met een gigantische melkbus achterop zijn fiets. Als de helling steil is loopt hij en kruipen we er langs. Zo gauw het even kan, stapt hij op en fietst ons met een grote grijns voorbij. Het trekt steeds verder dicht. De wind trekt aan, zo hard dat ik letterlijk van mijn fiets geblazen wordt. Dan barst de onweerbui los. We schuilen in een huisje dat leeg staat. We zijn niet de enigen.