Tegenover ons staan drie fietsers. Ze zien eruit als bikers. Zo ziet ook hun fiets eruit, met een wijd stuur en alles breed bepakt. De reden dat ze fietsen en niet brommen zit achterop de fiets, een klein blond fluffy keffertje in een rieten mandje. Een van de drie heeft het moeilijk. We zien zijn tent schudden en rommelen en steeds maar weer horen we Verdammt en Scheise. Theater bij het ontbijt.
Het Belgische stel naast ons heeft gisteren ook over Rügen gefietst. Ze vonden het heel mooi. Zij heeft alleen wat moeite met de stugge mensen, hij omschrijft ze als ‘eilanders met een moeilijke dag’.
Onze route begint goed, het is een mooi traject langs het water. Alleen is er geen pad op de route. We fietsen naar Greifswald, weer een hanzestad met een mooi centrum. Langs de Aldi en een 12e eeuwse kloosterruïne rijden we de stad weer uit.
We komen in de buurt van Polen. Het is te zien aan de plaatsnamen, een groot deel eindigt op ow. We rijden niet helemaal door tot de Poolse grens. Na ruim 900 kilometer naar het oosten gereden te hebben slaan we nu rechtsaf, naar het zuiden. De kwaliteit van de weg is bijzonder, het zijn betonplaten of kinderkoppen. Ik vraag me af of hier ooit een Trabant heeft kunnen rijden.
We rijden nog steeds langs veel graanvelden. Het is mooi om te zien hoe twee reeën ons ontvluchten. We zien ze steeds weer boven het graan uitspringen en het lijkt of ze dansen.
Onze camping is lekker alternatief, met een vleugje oost-Duits. Dit betekent dat aan de receptie een jongen met rastahaar zit. Hij overhandigt ons drie pagina’s te ondertekenen corona-uitleg en hij staat erop elke nieuw aangekomene gedetailleerd de camping uit te leggen. Het maakt niet uit, we vinden een goede plek voor de tent en een prima plek voor ons toetje.