We zijn in Lovina. Dé plaats waar je moet wezen als je dolfijnen wil zien. Het hotel vertelt dat de dolfijnen bezoekuur hebben in de ochtend van 6 tot 8 en van 8 tot 10 uur. Wij gaan voor de vroege variant. En we zijn niet de enigen. Er dobberen wel dertig bootjes. Onze stuurman gaat de andere kant uit, daar is het rustiger. We varen al een hele tijd, we hebben één vinnetje boven water gezien als hij vraagt of we op tijd terug willen zijn. Da’s niet nodig. Voor ons niet en voor beide Russen bij ons in de boot gelukkig ook niet. We varen dus door, terwijl de vraag rijst of de dolfijnen niet toevallig een dagje vrij hebben. Dan laten ze zich zien, wat gaaf. Zo sprankelend, speels, nu aan de ene kant van de boot, dan weer een stukje verderop aan de andere kant. Het is een hele groep en steeds weer zien we hen, grijs, glad, glanzend. Elke paar minuten weer ergens anders. En wij op de boot, grijnzend, zo mooi is het.
We halen een man met op een brommer in. Hij heeft een stalen constructie achterop met allemaal plastic zakjes met water. Tot onze verbazing zit in elk zakje één goudvis, misschien zijn het er wel honderd.
Wat verderop voor de kust ligt Menjangan, een eiland, met status natuurpark. Dat is vooral vanwege het fantastische koraalrif. Al zal het hert, met gewei, dat tijdens de lunch onze bananenschillen eet, vast ook beschermd zijn. Maar daar kwamen we niet voor. We gaan weer duiken. Op vijf meter van het strand begint een loodrechte wand, tot 40 meter diep en begroeid met koraal in alle kleuren en maten. Natuurlijk zien we er ook visjes, maar die wand is overweldigend en het water zo helder. We hangen ergens halverwege en kijken onze ogen uit, zo veel kleuren, zo uitgestrekt. Of je omhoog kijkt, of omlaag, overal koraal. En als je stil gaat hangen zwemmen de vissen om je heen en zie je de details bij het koraal, het clownvisje, de morene, de doktersvissen.