Om kwart voor 7 gaat de telefoon: ‘De dokter komt om 8 uur’. We draaien ons nog even om, tot om half 9 gemeld wordt dat de dokter er is voor de PCR-test van de derde dag. Nog voor we de dokter kunnen vragen hoe het verder gaat, meldt ze dat ze ook meteen een sneltest doet. Als die negatief is mogen we los. Zo worden drie dagen quarantaine 36 uur. Een mooi begin van de dag, want een half uurtje later zitten we met koffie op het dakterras.
Nu kunnen we de stad in. Eerste stop is een geldautomaat. 200.000 Rwandese Franc (rond de 200 euro) komt in spiksplinternieuwe biljetten van 5000 uit de muur. Een groter bedrag opnemen is niet mogelijk, zegt de automaat, die stapel is te dik. Volgende stop is een simkaart. Het telefoonkantoor wordt gerenoveerd. Er staan wel zes mannen behulpzaam te wezen. We moeten eerst een kopie van ons paspoort maken en dan naar een gebouw verderop. Ondertussen komt een mannetje met een mooi gestreken overhemd en een bundel telefoonkaartjes. Hij kan de simkaart ter plekke regelen. Ik sta wat te babbelen met de omstanders, of ik blij ben met mijn fiets en of mijn kinderen wel oud genoeg zijn om alleen thuis te blijven. Onderwijl regelt Carry alles – of laat zich een oor aannaaien. We zijn er niet helemaal zeker van.
We rijden verder en komen zelfs een stukje over een echt fietspad. In de dure wijk, met de ambassades, staan beelden van gorilla’s op elke rotonde. We komen langs hotel des mille collines (van de film Hotel Rwanda). We kijken onze ogen uit, naar de mensen, de winkeltjes en het verkeer om ons heen. We zien zeven autobanden achterop bij een fietser. Er scheuren taxibrommertjes langs, herkenbaar aan hun rode hesjes. Carry glipt overal op zijn gemak tussendoor. Ik ben meer van het ploeteren, langs de weg steken mensen hun duim naar me op.
Tot slot rijden we naar het Kigali Genocide Memorial. Het laat ons achter zonder woorden.