Het laatste stukje omhoog naar de camping is pittig. Met een knalrode kop rijden we het terrein op. We worden begroet door een groepje Nederlanders die voor hun tent zitten. Ik denk dat Carry een grapje maakt als hij meldt dat de plek voor onze tent vol in de zon ligt, maar helaas. Het is echt zo. Daar moeten we het mee doen deze keer. Het uitzicht maakt veel goed. De buren ook. Links van ons staan de fietsers uit Sliedrecht die we bij de grens tegen kwamen. Rechts staan de eigenaren van de fietsen uit Augsburg.
Het is zo’n camping waar jaren achtereen dezelfde mensen komen. Iemand vertelt dat hij elk jaar het weekend voor zijn vakantie even hierheen rijdt om de tent op te zetten, dan kan zijn vakantie daarna echt beginnen. Een ander vertelt dat we hier eigenlijk moeten wandelen. Wij houden het bij fietsen, praten over fietsen met de buren en een goede lunch op het terras bij de abdij.
Het wordt druk met fietsers. Ook de Friezen die we eerder spraken, landen hier. Het geeft nog wat hilariteit als een nieuw aangekomene met een dieprood bezweet hoofd wat geïrriteerd vraagt of we respect willen hebben voor iemand die met de fiets is aangekomen.
Bij het wakker worden zijn de andere fietsers al weg, maar de zon schijnt al vol op. Het valt mee, al snel kunnen we in de schaduw van de boom zitten met koffie en een digitaal krantje. Het zoevend geluid op de achtergrond komt van de skischans. Bij een temperatuur van tegen de 30 graden wordt hier gesprongen.
Bij zo’n rustdag hoort ook wat cultuur. We gaan naar de Cistercienzer abdij. Barok met rococo. Twee dingen uit de rondleiding blijven ons vooral bij, de zon komt hier in de twee wintermaanden niet boven de bergen uit en voor alle bladgoud in de kerk is maar 8 à 9 kilo goud gebruikt. Erg efficient dus.