Tempels

We zitten met een biertje bij het zwembad na een dagje tempels kijken. Het regent. De zon schijnt een stukje verderop. We blijven lekker zitten. Gisteren waren we aan het eind van de middag bij een tempel waar je op kon klimmen. Natuurlijk deden we dat. Toen we een rondje liepen om naar het uitzicht te kijken vonden we een groepje mensen, zittend op de rand, wachtend op de zonsondergang. We hebben even ‘meegekeken’ maar met al die wolken hadden we niet het geduld om te blijven wachten. Misschien hebben we het niet helemaal begrepen, want twee Nederlandse meiden die we spraken kwamen er al voor de derde dag op rij. Iets verderop was een herder zijn koeien aan het weiden. Hij waarschuwde ons voor het hoge gras. Zojuist had hij nog een cobra weg zien schieten.

Maar goed, vandaag een dagje tempels kijken. Dat vraagt een korte toelichting. Bagan, waar we nu zijn, was 1000 jaar geleden de hoofdstad van het boedditische Paganrijk. In de bloeitijd vanaf 1047 zijn veel tempels en stoepa’s gebouwd. Dat duurde tot 1287, toen de stad veroverd werd door de Mongoolse legers van Kublai Kahn. Die hebben alles heel gelaten. Daarna heeft Bagan nooit meer een belangrijke functie gehad. Dat betekent dat in een gebied van 42 km2 nog relatief veel van de oorspronkelijke tempels en stoepa’s behouden zijn. Al hebben de aardbevingen van 1975 en 2016 behoorlijk huis gehouden. Als je er rond kijkt zie je wat landbouw en veel tempels in allerlei maten. Sommige hebben een gouden dak, de meeste zijn van rode baksteen en andere zijn gewoon wit. Het zijn er veel, heel veel. We zijn op de fiets gestapt en gaan rijden om rond te kijken. Sommige zijn ‘must-sees’. Deze zijn herkenbaar aan de toeristenbussen, brommers en kraampjes er omheen. Andere wekken simpelweg de nieuwsgierigheid als je langs fietst, dan stap je af, schoenen uit, even kijken en hup weer verder.

Voor de romantiek doen we wat namen van de tempels: Htilominlo, Bu Paya, Bu Lai Thi, Ananda en Shwe San Daw. We hebben ontzettend veel gouden boeddha’s gezien. De vraag blijft of we verschillen zien. We weten inmiddels dat de houding van de handen belangrijk is, maar de gezichten lijken wel heel veel op elkaar – of ligt dat aan ons? En waarom vinden we dat eigenlijk belangrijk? Bij de Ananda tempel raakten we in gesprek met een man die vertelde dat er nog oorspronkelijke schilderingen bewaard waren. We liepen met hem en zijn broer mee naar een wat vervallen tempel in de buurt, Ananda Okkyaung. Daar waren het plafond en de muren zó mooi, met gave tekeningen. Fotograferen mocht niet, maar we hebben zonder flits een beetje gesmokkeld.

Wat maakt het nu zo bijzonder? Het zijn zo ongelooflijk veel tempels. Ze zijn ontzettend mooi van vorm, heel oud en behoorlijk goed bewaard. Ze liggen overal verspreid, ze lijken op elkaar, maar ze zijn toch allemaal uniek. En je kunt er met je fietsje gewoon tussendoor trappen.

Mingalabar

We hebben de route wat aangepast om twee lange fietsdagen te voorkomen. We gaan nu naar Myingyan, een stad die niet eens in Lonely Planet staat. De routeomschrijving was eenvoudig, toen we eenmaal de stad uit waren, na 26 kilometer rechts, na 51 kilometer links. Dat wil niet zeggen dat de route saai was. Het was een hoofdweg, maar dit is niet wat je bij een hoofdweg in gedachten hebt. Er liep een karrenspoor langs. Letterlijk een karrenspoor, een modderpad waar de ossenwagens lopen. En die lopen er zeer regelmatig. Er liggen rode spatten op de weg. Op het moment dat je daar iets bloederigs bij denkt, wordt er gerocheld en spuugt iemand een fluim betelnoot. Dan is het duidelijk, rode spatten zijn van betelnoot. Het is het eind van de regentijd, alles is fantastisch mooi groen. We zien katoen, mais, rijst, palmen en bananen. We verwachten een uitgestrekte vlakte, maar er zitten ook heuvels in, die zorgen voor een fantastisch uitzicht over een uitgestrekt groen gebied. Er staan hutten langs de weg, met rieten matten als muren en grasdaken. Af en toe passeren we een dorp, met soms een stenen huis. We fietsen, mensen kijken, ze groeten: ‘mingalabar’. Een meisje maakt een foto, ik stop, we maken een selfie. 

We fietsen door. Langs de weg staan koeien en soms schapen. Herders erbij met traditionele hoeden, thanaka op hun gezicht. Af en toe ligt er zelfs een varken in de modder. Het is wat bewolkt, gelukkig, want in de volle zon is het warm. Er valt wat regen, Carry rijdt 50 meter voor me en blijft droog, ik krijg een boel dikke druppels over me heen. De volgende bui knalt in alle hevigheid over ons heen. We schuilen onder een boom tot die begint te lekken. Wat verderop is een afdak/bushalte. Daar staan we met een groepje brommerrijders te wachten tot het droog genoeg is om verder te rijden. De weg is behoorlijk goed. Af en toe is het asfalt wat rafelig. Er zitten wat natte plekken in, waar de rivier in deze tijd van het jaar nog zo hoog is dat er een laagje water op de weg staat. Dat zijn natte voeten als je erdoor rijdt. 

We lunchen in een teashop langs de weg. Dit betekent dat er kopjes op tafel staan die je afspoelt en waarin je zelf thee kan inschenken. Thee is gratis, wat je erbij eet betaal je. We hebben geen idee wat je er kan eten. We wijzen naar wat er klaar gemaakt wordt en steken twee vingers in de lucht. Dat lukt. We krijgen een kopje bouillon en een kommetje met mie, saus en sesamzaadjes. Lekker. Erbij een klein schaaltje gefermenteerde groenten. Het lijkt op zoetzuur, maar eigenlijk ruikt het gewoon als ingekuilde mais. Totale prijs was six, werd gezegd en gebaard. Toen we een biljet van 1000 kyatt vonden en keken naar een biljet van 5000, werd gebaard dat dat niet nodig was, geen 6000, maar 600. Omgerekend was de maaltijd iets van van 36 cent. Het is een flinke afstand vandaag. Ik denk met een glimlach aan de man die naast me kwam rijden en me vroeg: ‘are you happy?’ ‘O, yes, I am happy’. 

Sagaing

Om echt te landen in Myanmar blijven we nog een dag in Sagaing, een groen provinciestadje met zo’n 40.000 inwoners. Brede straten, niet echt druk, een relaxte sfeer. Zo aan het begin van de dag lopen overal monniken door de straten met hun etensbak, op zoek naar giften. Aan de rand van de stad ligt Sagaing hill, vol stupa’s en kloosters, bewoond door 6000 monniken en nonnen. We laten de fiets achter bij het beeld van een leeuw en beginnen aan de trap naar boven. 350 treden gaan we op naar de Pon Nya Shin Paya. Onderweg hebben we een paar keer een fantastisch uitzicht over de Irrawaddy en de gouden daken van stupa’s. We ontmoeten een om geld zeurende monnik en giechelende Birmese stelletjes. Pon Nya Shin Paya dateert uit de 14e eeuw en is volgens de legende in één nacht gebouwd. De boeddha is heel hedendaags met veelkleurige knipperende ‘kerstverlichting’ aangekleed. We komen de Birmese familie uit ons hotel tegen. De vrouwen en kinderen hebben hun gezicht licht geel gemaakt met thanaka. Dit is een pasta van gemalen boombast en ze gebruiken het als een soort dagcrème anex zonnebrand. Ons sprookje dat het wat met boeddistische gebruiken te maken zou hebben klopt dus niet. Bij Pon Nya Shin Paya regelen we een brommer naar Umin Thounzeh, we vinden het te warm om te lopen. Op deze galerij zit een imposante rij van 45 boeddha’s. Op de tegels aan de muur staat wie hier gesponsord hebben, met namen vanuit de hele wereld. We laten ons naar benden brengen, terwijl we ons afvragen of we eigenlijk wel duidelijk hebben kunnen maken waar onze fietsen staan. Dat gaat gelukkig goed. 

We fietsen nog wat rond, het nonnenklooster dat we zochten kunnen we niet vinden. Wel stuiten we op een klooster waar een hele rij monniken staat te wachten. We vragen ons af of het een bijzondere gelegenheid is want ze krijgen ook allemaal een tandenborstel en tandpasta. We mogen ook blijven eten maar we fietsen liever nog even verder. We komen langs de grottempels van Tilawkaguru, afgesloten met een dik slot. Het ziet er wat vervallen uit, maar dat haveloze heeft ook zijn charme na alle keurig onderhouden pracht van vandaag. We stappen nog één keer af, voor de Sitagu Buddhist academy, een grote koepel, waar blijkbaar een vergaderzaal in zit waar met alle wereldgodsdiensten over vrede gesproken is. De versieringen, en de herhalingen van steeds dezelfde afbeeldingen, zijn prachtig. Maar eerlijk gezegd hebben we wel even genoeg boeddha’s en gouden stupa’s gezien. Het is klaar voor vandaag!

Irrawaddy

Grappig hoe één gigantische bui op de dag van aankomst de dagen erna steeds weer het gevoel geeft ‘fijn, het is droog’. Dat geldt extra voor vandaag, want we gaan weer fietsen. Via een eenrichtingsweg gaan we de stad uit. Het is niet zo druk. Er is wel veel diversiteit, vrachtwagens, personenauto’s, pickuptaxi’s, oude brommers, fietsen met en zonder bakjes, duwkarretjes. En alles slingert door elkaar. Het eerste stuk rijden we langs de Irrawaddy, een brede modderige rivier. De naam klinkt als Irrawaddy, maar ik geloof dat je het officieel moet schrijven als Ayeyarwady. Er liggen grote passagiersschepen aangemeerd, roestige bakken die betere tijden gekend hebben. Er is veel handel langs de kant van de weg, verkoop van eten en drinken, van matten, brandhout, oud karton en gewoon van spullen en dingen. Er spelen kinderen, honden sjouwen overal tussen door, mensen kijken ons na, soms groeten ze. De weg draait van de rivier af. Er zijn gescheiden rijbanen, maar het voelt niet als een grote weg. Het aantal stoepa’s blijft verbazen, als je even niet op let zie je zomaar een gouden boeddha over het hoofd. 

We stoppen bij U-Bein bridge, de langste teakbrug ter wereld. Eerlijk gezegd maakt de brug niet zo veel indruk, het is meer een pad op palen. De toeristische kraampjes vallen wel op. Meer dan we in dit land verwacht hadden, ook veel meer lokale bezoekers. Naast de brug staat een man te vissen, tot aan zijn oksels in het water. Er zitten wat bedelaars, dat blijft heftig. Het is genant te zien als er zo’n grote witte toerist foto’s staat te maken van zo’n ineengedoken gestalte, terwijl zijn vrouw ongeduldig staat te wachten. We halen onze fiets weer op bij een kun-yar kauwende half tandeloze parkeerwacht en daar gaan we weer. Binnen 500 meter stoppen we prompt weer om foto’s te maken voor een tempel die nét weer anders is en even later voor een colonne auto’s met muzikanten en gecostumeerde mensen. We krijgen de mededeling dat we eigenlijk te laat zijn als we stoppen bij Maha Ganayon Kyaung, het grootste klooster van het land. Om 10 uur lunchen de monniken en dan staan ze blijkbaar met zijn allen, 1000 man sterk, in een lange rode rij. Een toeristentrekpleister. Wij zien alleen de afwas nog. We krijgen een rondleiding van Kanda, een 37-jarige monnik die hier al meer dan een half leven woont. Zijn belangrijkste bezigheid, studeren en mediteren. Ze leven van giften. Hoe eenvoudig het leven is blijkt uit het rijtje bakjes met tandenborstels op een muurtje.

Om in Sagaing te komen kruisen we de Irrawaddy met een grote stalen brug. De gouden stoepa’s schitteren ons al tegemoet tussen het groen. Een wandelingetje in de stad voert ons toevallig langs Htuparyon, een grote stoepa uit 1444. Er staat een staande boeddha voor. ‘sAvonds lopen we gewoon nog wat door de stad, even de sfeer proeven. We eindigen bij de Irrawaddy. In de ondergaande zon staan daar wat moeders hun kindertjes te wassen. Het kalf ernaast had IJsselschilder Voerman kunnen inspireren voor een landschapje. 

Mandalay

We spelen de toerist vandaag en met veel overtuiging. We zijn niet de enigen, het is een lokale feestdag en bij de tempels is het druk, maar misschien is het wel altijd zo. We pakken de fiets en gaan de stad in. We mogen weer rechts rijden. Dit geeft nog niet heel veel vertrouwen, aangezien de meeste auto’s het stuur ook rechts hebben, goedkope import uit Australië of Indonesië. Mandalay heeft zelfs een fietspad. Gesponsord door Hansaplast, staat er op de borden.

Onze eerste stop is het City Palace, in een groot ommuurd park midden in de stad. Om binnen te komen moeten we niet alleen betalen, ons inschrijven in een boek en een rijbewijs achter laten, we krijgen ook een visitor’s pas met een groot nummer om. We moeten de fiets laten staan. Een soldaat met geweer zal een oogje in het zeil houden. Het Mandalay Royal Palace ligt een mijl verderop. We laten ons er met helm achterop de brommer naar toe brengen. Een gouden dak met 8 verdiepingen is letterlijk het hoogtepunt, boven de troonzaal. Daarom heen veel houten gebouwen, alles dieprood geverfd, met overal goudgeverfde details en houtrot. Je hebt niet veel fantasie nodig om je voor te stellen dat hier in de gloriedagen een hele hofhouding met alle entourage die erbij hoort gefunctionneerd heeft. 

De volgende stop is Mandalay hill. Aan de basis waar we onze fietsen neerzetten staat de eerste tempel omringd door kraampjes. Schoenen uit, kijken en je verbazen. Hoe het zit is voor ons niet echt duidelijk, er staan veel boeddhabeelden, die allemaal op elkaar lijken, maar elk met een eigen collectebus, dus er zal wel verschil zijn. Voor ons is het juist de herhaling die indruk maakt. Dan gaan we de trappen op. Het verhaal wil dat er meer dan 1700 treden zijn en dat zou zo maar kunnen. Gelukkig zijn er veel tussenstops in de vorm van tempeltjes. Veel kleine en af en toe ineens een verrassing, zoals een grote gouden boeddha of een tempel die nog in de steigers staat. Alles natuurlijk op blote voeten. Naarmate we stijgen wordt ook het uitzicht mooier. Bijna op de top zien we een gigantische bui over de stad trekken, alsof een gordijn dicht gaat. Gelukkig duurt het niet lang. De tempel op de top heeft veel spiegeltjes, potten met heilig water en boeddhabeelden. Plus vlakbij een parkeerplaats, de meeste lokale mensen gaan tot daar met een pickuptaxi naar boven. Wij nemen daar de brommer naar beneden. In de haarspeldbochten knijp ik mijn ogen toch even dicht.

Op de terugweg stappen we af bij Kuthodaw Paya, een grote met goud vergulde stoepa, omringd door heel veel kleine identieke stoepa’s. In elk ervan ligt een stuk marmer met een deel van een heilige tekst. De regelmaat van de rijen kleine stoepa’s is indrukwekkend. Overigens is klein ook relatief, ze zijn meer dan menshoog.

In de avond eten we in het Mingelabar (=hallo) restaurant. Today’s specials zijn voor ons onbegrijpelijk. Het is bijzonder eten, goed klaar gemaakt, maar de smaken zijn ons nog wat vreemd en het is af en toe flink scherp. Het toetje bestaat uit pinda’s, geroosterde witte bonen en gefermenteerde theeblaadjes. Lekker!

Aankomst

Dan daalt het vliegtuig en zien we vanuit de lucht de eerste gouden stoepa’s. Het land is vlak, groen en lijkt erg nat. Grote velden staan onder water. Oei, zou het nog zó nat zijn? We gaan het zien!

In het vliegtuig hebben we al allerlei formulieren ingevuld, die ons het ergste doen vrezen voor de bureaucratie van de douane. Dat valt alles mee. Dan de bagage. Voor de veiligheid hebben we twee fietstassen samen in een zak gestopt in Denpasar. Helaas zit er bij aankomst nog maar één in. Dat voelt erg ongemakkelijk, waar is dit misgegaan? In Singapore? In Denpasar? Een Nederlander naast ons ziet onze ongerustheid en merkt op dat hij de tweede tas net vanuit het vliegtuig heeft zien vallen. Dat blijkt te kloppen, als laatste komt de ontbrekende fietstas de band op. Gelukkig. Tegelijkertijd worden van de andere kant onze fietsdozen gebracht. Ze moeten nog wel door een bagagecheck, maar dat past niet. Even een hoekje van de doos open is gelukkig genoeg. Vóór we naar de stad gaan pinnen we nog even geld. In tegenstelling tot wat alle boekjes zeggen werkt een INGpas gewoon. Ook kunnen we hier zonder problemen voor weinig een lokale simkaart mét 4Ginternet kopen.

De weg naar Mandalay verbaast. Twee keer 2-baans, met weinig verkeer, maar opvallend veel koeien. Het voelt als een achterafweg, niet als een weg naar het vliegveld. Veel rommelige kraampjes, met rieten matten en stukken plastic. Het is bewolkt. Onze gids vertelt dat de regens nog volop bezig zijn. De natte velden zijn de uiterwaarden. Zo gauw het wat droger wordt, worden ze ingezaaid. Alles wat we zien op de borden is onbegrijpelijk, een totaal andere taal met een ander alfabet. Alle mannen lopen in sarong. Minder brommers op de weg dan in Indonesië. Als we afslaan, de stad in, vallen de gebouwen op, verveloos, grauw. Het grijze weer zal hier wel een rol bij spelen.

We gaan natuurlijk even wandelen om wat rond te kijken, maar we komen al snel van een natte kermis thuis. Een gigantische bui barst los. De halve stad komt blank te staan. We schuilen bij een gereedschapswinkel, we krijgen een krukje aangeboden en wat te snoepen. Voor echt praten ontbreken aan beide kanten de woorden. Het blijft gieten, we gaan ergens eten. Aan de wand een bord waar we maar één zinnetje van begrijpen ‘warmly welcome and take care of tourists’.