Koloniaal

We gaan het week-end naar Pyin Oo Lwin, voorheen Maymyo, de stad van kolonel May. Gesticht in 1896, een lokatie van het koloniaal Engels bestuur om de hitte van Mandalay te ontvluchten. Voor dat klimaat moet je omhoog, tot ruim boven de 1000 meter, en een flink eind voorbij Mandalay. Met Asian Highway 14 is de afstand vanaf Sagaing rond de honderd kilometer, met kleinere wegen beduidend langer – en onderweg geen hotels te vinden. Dus regelen we een pickup voor de weg erheen. De fietsen gaan keurig achterin en voor een goede oppas is ook gezorgd. 

Het is een drukke route. Niet verbazingwekkend, het is de doorgaande route naar China. We realiseren ons dat China hier wel heel dichtbij ligt. Maar nee, we gaan geen uitstapjes maken, ons visum staat dat niet toe. Waarbij sowieso de vraag zou zijn of het ons toegestaan zou zijn in dat gebied te reizen.

De Asian Highway is een flinke vierbaansroute, waar het naar beneden rijdend verkeer over grote stukken een andere route volgt dan wij. Ook hier zijn wegwerkzaamheden volop bezig. De cabine van de pickup ruikt naar diesel en stof en naar de lelies, die in een ketting aan het boeddhabeeldje onder de spiegel hangen. Wat valt verder te zeggen over zo’n rit? Het blijft gek om rechts te rijden met een chauffeur die rechts zit, ik betwijfel hoe goed zijn overzicht van de weg is, vanuit die positie. Maar hij heeft een goede claxon, die hij in geval van twijfel weet te gebruiken. Het is ook grappig, we realiseren ons dat de weg vanuit de auto spannender en moeilijker lijkt dan wanneer je het gewoon op de fiets doet. 

Langs de militaire academie, ‘the triumphant elite of the future’, rijden we de stad in. Hier voelt het weer als voorjaar, met strak blauwe lucht, een zonnetje en toch een fris windje. Er zijn wat koloniale Engelse gebouwen overgebleven, een Anglicaanse kerk en er rijden koetsjes voor het gevoel van vroeger. De maat van de wegen past bij het Engelse platteland. De begroeiing ook. Zó dat het ineens weer verbaast als alle borden in het Birmees zijn. 

De nationale botanische tuin in Pwin Oo Lwin is een must-see, dus gaan we erheen. Met ons doet elke weekend-vierende Birmees dat. Het is druk met bezoekers als in een combinatie van Efteling en Keukenhof, één groot feest van selfies-makende stelletjes, voetballende kinderen en picknickende groepjes. Maar daar waar de lokale planten zouden moeten staan is het onderhoud achterstallig en is de helft van de bordjes verdwenen. 

Op zondag een rondje door de stad fietsen levert verbazingwekkend veel verschillende gebedshuizen op. Natuurlijk bestaat de meerderheid uit boeddistische tempels, maar daarnaast een Anglicaanse kerk, een katholieke kerk, diverse moskeeën, een Chinese tempel en een Hindoetempel. De laatste geeft absoluut het mooiste plaatje.

Kyaukse

Kyaukse is weer zo’n plaats die amper op de toeristische kaart staat. Toch wonen er ruim 50.000 inwoners, heeft het een heuvel vol tempels en stupa’s en een van de oudste tempels van het land, Tamoke Shwe Gu Gyi. Deze laatste is voor ons de ontdekking van vandaag. In de voorlaatste versie van Lonely Planet wordt het complex niet genoemd, de laatste versie van Lonely Planet meldt dat een bezoek een uitdaging is omdat de tempels afgelegen liggen en Engelse uitleg ontbreekt. Gelukkig staan de GPS-coordinaten vermeld en hebben wij een fiets. Dat wordt dus een tochtje over een achterafweg door de rijstvelden en langs lokale handwerkplaatsen.

Tamoke Shwe Gu Gyi is pas in de jaren ‘90 van de vorige eeuw opgegraven. We hebben foto’s gezien dat het daarvoor gewoon een zandhoop met een stupa was. Het complex is ruim 1000 jaar oud. Nu zijn ze er zuinig op. Dat blijkt uit de grote, lelijke stalen overkapping. Een beetje jammer als je mooie foto’s wilt maken. De buitenkant van de tempel is versierd met mooi gedetailleerd stuc- en beeldhouwwerk. Binnen in natuurlijk boeddha’s. Een, of eigenlijk drie, springen eruit, drie boeddhabeelden in elkaar, als een Russissche matroeshka. Geen van de bordjes erbij is voor ons te lezen maar de dame naast ons geeft aan dat deze beelden 800 en 900 jaar oud zijn.

We fietsen op ons gemak terug naar de stad. Bij een afslag met goed asfalt gaan we op de bonnefooi rechts. Puur toevallig stuiten we op een oude tempel met twee boeddha’s in elkaar. Ook hier aardig wat lokale bezoekers, maar hoe de plaats heet blijft voor ons een raadsel. Zelfs Google Earth herkent het niet.

Vanuit het hotel is een indrukwekkende Boeddha op de heuvel te zien. In de schemering wandelen we ernaar toe. Van dichtbij is het beeld kolossaal, Marjan verdwijnt in het plaatje.

Tazaungdaing

Vandaag is het Tazaungdaing. Dit is het festival of lights, de volle maan aan het eind van het regenseizoen, een officiële vrije dag. Alle giften, cadeaus en geldboompjes voor kloosters die we de afgelopen dagen gezien hebben, maken  deel van uit van dit festival. Voor kinderen is Tazaungdaing een soort Sint Maarten. Ze vullen het hier alleen iets anders in, door met een touwtje over de weg het verkeer tegen te houden in de hoop dat ze wat kleingeld krijgen. Helaas voor hen hadden we dat niet snel door. Al snapten we het wel iets beter dan dat Vlaamse stel, dat we tegen kwamen en die het zagen als een staaltje van corruptie ‘ze laten je pas door als je betaald hebt’.

Wij begonnen onze dag wat weemoedig, het is een van onze laatste echte fietsdagen. Onvoorstelbaar dat het al bijna voorbij is, we zijn nog lang niet uitgefietst hier. Onze route vandaag voert al naar het gebied rond het vliegveld. Terwijl boven ons hoofd een vliegtuig laag over komt passeren we wat ossenwagens. Het voelt of we in twee eeuwen tegelijk zijn. Bij een grote stupa denken we een koffietentje te zien. Dat zit toch iets anders in elkaar. Er is een grote bijeenkomst, met een groep vrouwen uit Mandalay, die voor Tazaungdaing de tempel bezoeken. We mogen binnen komen, krijgen thee en zoet. We bekijken elkaar met verwondering en maken foto’s. Helaas belemmert het taalprobleem een echt gesprek – al doen foto’s van de kinderen het altijd erg goed. 
We fietsen door en komen in het gebied van  de oude hoofdsteden. De diverse dynastieën hebben overal verspreid hoofdsteden gehad en er is nog het nodige van te zien. We passeren mooie oude stupa’s, in diverse graden van verval. De koningsweg van de laatste koning van Ava (1820) leidt ons naar Inwa. Lonely Planet omschrijft Inwa als ver weg van de stadsdrukte van Mandalay. Nou, dat geldt wellicht op andere dagen, maar niet op Tazaudaing. Nu lijkt het of heel Mandalay op de brommer of met een paardenkoetsje oude kloosters en paleizen bezoekt. Het is mooi, maar druk, heel druk. We kijken tot ons hoofd vol is. Dan is het genoeg. We pakken de pont naar de overkant van het water. Het is een smalle boot waar makkelijk twintig mensen inpassen. Met onze fiets staan wij dwars op de voorplecht. We knijpen de rem vast en hopen dat de rivier rustig is. 

Spektakel

Op een dag is er een goede weg naar Mandalay. Een tweebaansweg met aan twee kanten een brede berm. Maar vandaag is het die dag nog niet, in elk geval niet tussen Ywa Ngan en Myo Gyi. Vandaag is het leven nog anders. 

We starten de dag met een goed lokaal ontbijt, inclusief miesoep Shan-style, watermeloen, thee en koffie.Het eerste stuk fietsen we omhoog. Er zitten wat haarspeldbochten in en we moeten aanpoten. Na 11 kilometer zitten we op 1485 meter hoogte en zijn we 247 meter gestegen. Dan begint het grote naar beneden fietsen. Met haarspeldbochten. Spectaculaire beelden. En een niet zo denderende weg. Het wordt nog mooier. Onverhard, stenen, stuiteren, langzaam naar beneden en ondertussen genieten van het uitzicht. Bergachtig. Bomen. Op de weg kijken. Grote vrachtwagens die in wolken diesel langzaam omhoog kruipen, de weg zit vol gaten, we knijpen in de remmen en blijven knijpen tot het zweet ons in de handen staat. Het gaat langzaam. Beneden ons zien we de weg, met veel bochten slingeren we er langzaam heen. De weg verdwijnt in de mist, komt er aan de andere kan met zon weer uit. Ik stop voor een foto, ik wacht tot ik Carry ver beneden me zie om te knippen. Langzaamaan en al stuiterend dalen we. Berghellingen vol bos, zonnetje, we genieten. Fijn dat het recent geregend heeft, dat beperkt het stof. Maar nog zit alles onder. Na ruim tien kilometer begint het traject waar de weg al klaar is. Of in elk geval bijna, steeds liggen weer trajecten open, steeds als we net vaart maken. Het blijft een avontuur. 

YwaNgan

Van Pindaya naar Mandalay is ongeveer 240 kilometer. Dat is voor de gemiddelde toerist niet ver genoeg voor een tussentijdse overnachting. Voor een fietser met bepakking is dat anders. Al zullen er best fietsers te vinden zijn die dit in een keer fietsen, wij rekenen ons daar niet bij. Vandaar dat we vannacht overnachten in Ywa Ngan. Ons gidsje zegt dat er één hotel is en Lonely Planet zegt helemaal niets over Ywa Ngan. We zijn benieuwd.

Het hotel, of beter motel, zit langs de hoofdweg. Nu is de hoofdweg wat bij ons een B-weg zou zijn, dus dat is prima. De teceptie is bemensd door twee ardige heten die geen van beiden Engels spreken, maar wel snappen wat we bedoelen. Dat gaat dus ook soepel. Het hotel bestaat uit een aantal rose geverfde bungalows. Wij krijgen nummer 1, met airco. Op deze hoogte, 1275 meter, hebben we die niet nodig. Het is een prima kamer, met douche en minibar. De douche heeft warm water en de minibar koud bier, wat wil een mens nog meer? Wifi zou wel handig zijn, maar dat is er niet. Ook stroom zou fijn zijn. Die is er wel, dan toch niet, dan via een generator. Die stroom zorgt ook voor de veelkleurig knipperende kerstverlichting langs ons terrasje. 

We laten onze fietsen buiten staan, we hebben ze met een grote ketting aan elkaar gezet. Dan horen we gerommel. De jongen van het hotel is aan het rommelen met een extra ketting. Tja, als dat hier nodig is, geen probleem, dan gaan de fietsen in de badkamer. We hebben toch al gedoucht. 

Het hotel heeft geen restaurant, dus gaan we ergens in het dorp eten. We krijgen het advies om een stuk verderop aan de linkerkant van de weg te gaan eten. Hoera, Google kent die plek ook, dus het zal wel kloppen. Het eerste bierstation dat we zien passeren we, dat is niet de plek die we zoeken. De tent waar we uitkomen is ook een bierstation, van een andere lokale brouwer. Dat betekent dat er bier op tap is, lekker. Ze hebben gelukkig een tweetalige kaart. Dat is prettig, dat behoedt ons voor de ‘fried intestines’ en andere lokale specialiteiten. Verder is het een erg lokaal restaurant, dat betekent ook veel lokale (rochel)geluiden. 

Kool

We fietsen door landbouwgebied vandaag. In Nederland zou je het misschien platteland noemen, maar met meer dan 1000 hoogtemeters is dat hier geen juiste benaming. Het eerste deel van de route fietsen we dezelfde weg terug, als toen we naar Pindaya kwamen. Van dat stuk herinneren we ons vooral dat het zo lekker naar beneden ging, dat is dus nu even aanpoten. Toch is het grappig, eigenlijk moeten we bekennen dat we van het traject van de heenweg niet zo veel herkennen. Het is heerlijk fris weer, 19 graden, strak blauwe hemel en de rijp ligt nog op het gras. Een boer ploegt met ossen zijn veld, lekker die geur van verse rode klei. Er stopt een auto met toeristen, ze kijken naar de theestruiken. Verderop buitelen wat witte mensen uit een bus om een ploegende boer op de foto te zetten. 

Het is oogsttijd. Vooral kool wordt geoogst. Er staan ossenkarren langs de weg, opgetast met kolen. Ze wachten op een vrachtwagen. Verderop gaan de kolen direct van het veld de vrachtwagen in. Ze worden met zorg gerangschikt. Het blijft de hele dag zo, zelfs als we geen kool meer op het veld zien, worden we nog ingehaald door vrachtwagens vol kolen. Verderop wordt rijst geoogst. De aren worden gesneden. Daarna slaan ze de korrels eruit. Als je langs fietst voel je de grond trillen. Er staan ossenkarren klaar om de oogst af te voeren. De ossen zijn uitgespannen en vreten wat in de berm staat. Op het veld staat een traditioneel parapluutje, een vrouw met een baby zitten in de schaduw. 

We fietsen over een goede weg. Aan beide kanten staan grote eucalyptusbomen. In de schaduw is het fris. Om de bocht worden we verrast. Op een berg zien we zeven boeddha’s staan. Metershoog, de mensen die we zien reiken nog niet eens tot halverwege het voetstuk. Aan de buitenste twee wordt nog gebouwd. De helling staat vol stupa’s. Google weet dat de locatie Main Ma Ye Thakinma Taung heet. Lonely planet kent de plek niet – of schrijft het anders. Het ziet er gaaf uit. We kijken van een afstandje, we zijn nog niet halfweg. We fietsen door, bij de volgende bocht klinkt muziek. Hier staan mensen te collecteren, we denken om de tempel af te bouwen. Bij de volgende collectepost, door leerlingen van een school, stoppen we. De bovenmeester moedigt ons aan om wat te geven. Voor we het dorp uit zijn passeren we vier posten, allemaal met muziek en aanmoedigingen. Voor ons fietsers lijkt het een beetje op de halve marathon in Zwolle. 

We lunchen. We hebben 732 hoogtemeters gehad, een bord mie is welkom. Natuurlijk krijgen we er groene thee bij, en een kommetje soep. Dit keer zelfs een toetje van geroosterde bonen en gefermenteerde theeblaadjes. Op het moment dat we op willen stappen worden we aangesproken door eenNieuw Zeelander. Hij heeft een fietsreisbedrijf in Mandalay. Leuk om even te praten. We vragen om advies. We willen een paar dagen extra fietsen maar weten niet precies waar. Vooral het aantal beschikbare hotels is een belemmering. Hij suggereert Maymyo, maar we zien later dat dat wel heel veel hoogtemeters zijn.

Het laatste stuk is niet zo spannend. Net als we last krijgen van een lunchdip, komt ons een optocht tegemoet van pickups met muziek. Ze zijn opgetuigd met geldboompjes, er dansen mensen omheen, en de luidsprekers knallen muziek over straat. Er worden snoepjes uit een auto gegooid, iedereen zwaait en lacht, het is een groot feest. Het lijkt dat ze op weg om ergens hun giften te brengen, maar waar? In de loop van de avond keren ze terug naar huis. Vanuit ons hotel horen we ze langs komen, de auto’s zijn leeg, maar de muziek is niet zachter gezet.

8094

Tenminste 8094 boeddha’s staan er in de grotten boven Pindaya, en we fietsen niet verder vóór we er tenminste een deel van hebben gezien. Dus wandelen we vandaag naar boven. Aan het eind van de straat staan wat stupa’s en daar kun je naar boven. We kiezen voor de trap, een lekker steile directe route. Onderweg deze keer geen pagodes om even te pauzeren, gewoon doorstappen. Dat is makkelijk, we zitten op 1250 meter hoogte, dus het is niet zo warm. Dan staat er een bordje schoenen uit, de laatste 130 treden gaan we op blote voeten. We komen in een grote hal. Daar moeten buitenlanders nog een kaartje kopen en voor het archief hun land van herkomst opgeven. Dan lopen we de grot in, hier zit een overweldigende hoeveelheid boeddha’s. Waar je ook kijkt, tussen de druipsteen bij het plafond, op de grond, tegen de wanden. De grote zaal is helemaal gevuld, je kunt er in smalle gangetjes tussen door lopen. Een betegeld pad leidt naar de volgende zaal, daar is het beeld hetzelfde. Voor elke boeddha staat een kaartje met de sponsor en een jaartal. De jaartallen die we kunnen lezen zijn vooral uit deze eeuw. Het schijnt dat er ook oudere boeddha’s staan, dat het terug gaat tot de 18e eeuw. We verbazen ons over het Thais politiecorps dat hier een boeddha heeft, een familie uit Australië, een bedrijf uit Mandalay. Lonely Planet beweert dat er ook een Nederlandse boeddha tussen staat, maar die hebben we niet gevonden. Het staat helemaal vol. Aan het hoge plafond groeien nog wat stalagtieten. Wie niet claustrofobisch is kan zich door een klein gat in de rots wurmen om in alle rust te mediteren. Want hier is het niet rustig. Er lopen veel mensen foto’s te maken. Kinderen proberen de echo. Het past niet helemaal bij het beeld van een pelgrimsoord.

Met een hoofd vol boeddha’s wandelen we weer naar beneden. Dit keer langs een glooiend overdekt pad. Het is slecht onderhouden. Dat neemt niet weg dat ook hier, tussen oude, vervallen stupa’s, gebouwd wordt aan nieuwe stupa’s. Wat verderop staat een klooster. We drinken koffie met uitzicht op het beeld van de spin. Dit is de spin die ooit zeven prinsessen met haar web in de grot vast hield. Gelukkig heeft een dappere prins de spin met een pijl gedood. Hij schijnt toen ‘Pinku ya-pyi’ geroepen te hebben, ‘ik heb de spin’. Daar is in de loop van de tijd de naam van het dorp, Pindaya, uit ontstaan.

Heho

Na een paar luie dagen zitten we weer op de fiets. Het eerste stuk langs het Inle Lake is vlak. We komen door Nyaung Shwe. We zijn vroeg. Als we het kanaal kruisen liggen er zoveel lange zwarte bootjes dat het doet denken aan de gondels in Venetië. Over een weggetje met ‘Birmaans’ asfalt, rafelig en met hobbels, en houten bruggen verlaten we het meer. Langs het eerste stuk staat veel suikerriet. De weg begint langzaamaan te stijgen. Na een afslag gaan we zeven kilometer echt omhoog. Het is druk op de hoofdweg, het maakt niet uit dat het zondag is. Vrachtwagens halen ons in, ploeteren omhoog en blazen dikke zwarte wolken diesel uit. Er komt ons een boeddistische processie tegemoet. In de eerste pickup, versierd met vlaggen, staat een boeddhabeeld onder een afdakje. In de pickup erna speelt een bandje, dan volgt een rij auto’s met vlaggen. Geen idee waar ze heen gaan. We stoppen in Heho bij een kraampje voor koffie. We krijgen een glaasje heet water en een zakje nescafé, waar de suiker en melk standaard inzitten. Voor vier koffie rekenen we 800 kyatt af. Da’s nog geen vijftig cent. Da’s relatief duur, zo aan de weg kun je voor dat bedrag ook een lunch krijgen.

We fietsen verder. Onderweg zijn het kleine dingen die opvallen, een verkeersbord bij een school waar twee kinderen in longyi op staan. In de berm bloeien Afrikaantjes. Hoe zouden ze die hier noemen? Geven wij ze in Nederland wel de juiste naam? Het landschap glooit, de berm is van mooie rode klei, de velden zijn groen. We zien het verkeerstorentje van het vliegveld van Heho. Er passeren wat bussen. Een jongentje komt voorbij, staande op een buffel. Langs de weg bloeien kerstrozen. In het veld staat een rij bijenkasten. Met die brede invliegopening lijken het wel brievenbussen. We realiseren ons dat er zoveel andere dingen zijn die ons niet meer verbazen, de pagodes op een bergtop, met een trap die er naar toe voert, een kastje met een kruik water voor voorbijgangers, twee monniken in oranje op een brommer, het hoort bij het straatbeeld. Er worden kolen geoogst. Twee mannen hebben een juk tussen zich in, daarmee dragen ze de kool naar een vrachtwagen. Het wordt een mooi regelmatig stapeltje in de achterbak.

We stoppen voor de lunch. Het boekje meldt dat dit de enige plaats onderweg is waar we kunnen eten. We bestellen wat er is. Het zijn glibberige geelwitte stukjes. We hebben geen idee of het pasta is of iets anders. Het is wel lekker. We eten met stokjes, nieuw uit de verpakking, de splinters hangen er aan. We drinken thee bij het eten, zoals hier de gewoonte is. Overal staan kannen thee klaar, waaruit je tijdens het eten mag pakken.

Het laatste stuk komen we langs wat meertjes. Vrouwen zitten er de was te doen. Anderen staan zich te wassen. De longyi doet dienst als privé-douchegordijn. De afslag naar Pindaya vinden we met GPS, een richtingbord blijft onleesbaar voor ons. We betalen een toegangskaartje voor het gebied rond Pindaya. We waren bijna vriendelijk groetend het kantoortje voorbij gefietst ons van geen kwaad bewust. Maar de dame aan het loket roept ons na dat we moesten stoppen. Het was gewoon een lekker dagje fietsen.

Water

We blijven nog een dagje lui aan Inle lake. Het nabijgelegen dorp bestaat uit twee delen, een deel op de wal en een deel boven het water. Het deel boven het water kun je bereiken via een lange teakbrug. We wandelen over de brug. Eigenlijk is het meer een pad op palen. Het pad houdt alleen ineens op. Vandaaruit heeft het dorp alleen maar waterwegen. Alle huizen staan er op palen. De begrenzingen van de erven zijn van bamboe en drijven. We willen wat drinken in het restaurantje aan de overkant. Een meisje komt met een heel plat wankel bootje om ons op te halen. Ze puntert ons naar de overkant. Oversteken is nog even uitkijken voor ‘doorgaand’ vaarverkeer dat met hoge snelheid en dito golven naar het meer gaat.

We drinken wat. Aan de overkant wandelen mensen over het pad. Drie schoolklassen stappen in de boot voor een tochtje over het meer. Voor we ons weer op het pad laten afzetten, vaart het meisje ons nog rond door het dorp. Het is stralend weer, alles spiegelt in het water. Elk huis is zijn eigen eilandje op palen, met een wc-hokje er los achter. Veel huizen zijn van staal/golfplaat, een aantal is van rieten matten. Als mensen even naar de buren willen pakken ze een bootje. Er drijven ‘tuintjes’ met tomatenplanten en taro. Twee meisjes in een bootje varen er langs om onkruid te wieden. Een vrouw zit op de trap bij de voordeur de afwas te doen. Het volleybalnet boven het water roept vraagtekens op, zouden ze watervolley spelen? Of komen alle spelers met de boot? Helaas, onze taal staat het stellen van de vraag niet toe. Terwijl we heerlijk rustig varen knalt er muziek over het dorp. Iemand heeft zijn muziek zó hard staan dat niemand anders een radio aan hoeft. We dobberen terug naar het pad. Vanmiddag houden we het bij uitzicht op Lake Inle, vanaf de rand van het zwembad.

Inle

Natuurlijk ga je ook varen als je bij Inle Lake bent. Dat doen we dus vandaag. We vertrekken vanaf de steiger bij het hotel met een lange slanke boot. Vanaf de steiger gezien lijkt er geen verbinding met het meer, maar het is een veld met waterhyacynth waar de boot gemakkelijk doorheen glijdt. Eenmaal op open water gaat de motor open, wat een herrie. De motor spuit een mooie halve boog wit water. Dat lijkt een kenmerk van bootjes met toeristen want we zien er meer met zo’n boog achter zich over het meer varen. Het meer is ondiep, dat zien we aan de plantengroei, maar ook aan de traditionele bootjes. Deze hebben bijna geen diepgang en worden met een punter voortbewogen. Dit levert de plaatjes waar Inle zo beroemd mee geworden is, de punterstok wordt onder de oksel gestoken en dan met het been voortbewogen. Het klinkt misschien onlogisch, maar het is een handige manier om je handen vrij te hebben als je wil vissen. 

We maken een rondtour over het meer langs de aanliggende dorpen. De associatie met Giethoorn komt bij ons op, met al die punterbootjes en de gammele houten bruggetjes over het water. Of is het toch wat meer Venetië, zo uitgestrekt en met al die huizen op palen? Het maakt niet uit, het is erg mooi. En net als Venetië, of Giethoorn, hebben ze hier ook lokale ambachten. Het is een soort routine: We leggen aan, het blijkt een werkplaats, we krijgen uitleg en een demonstratie, er is een showroom met prijzen in dollars, we bedanken en varen weer verder. Zo zien we zilver smeden, papier maken, zijde weven, en sigaren rollen. De goudsmid hebben we overgeslagen. Het meest bijzondere is het lotus weven. Van de vezels uit de stengel van de lotus worden draden gedraaid. In de natte tijd, als het water hoog staat en de bladeren lange stengels hebben kan een vrouw tot 50 meter draad maken, in de droge tijd tien. Het doet een beetje denken aan de draden die we thuis van de bleekselderij trekken. Als de draden zijn gesponnen, wordt er geweven en tenslotte ligt er een sjaaltje van 90 U$ in de showroom. 

Natuurlijk stoppen we ook bij een klooster. Lonely Planet besteedt in haar omschrijving meer woorden aan de katten die er door hoepels zouden springen dan aan de houten boeddhabeelden. De katten slapen vandaag, maar de boeddha’s zijn mooi. Het zijn grote houten beelden, met goud versierd, sommige met een troon, een beetje stoffig en verweerd en bij allemaal een bosje bloemen. We varen verder, langs drijvende tomatenplanten, keurig opgebonden in lange rijen, door de waterhyacynth, langs affiches van Myanmar bier en we belanden bij Phaung Daw Oo pagoda, de plek waar iedereen uitkomt.Het is grappig te zien hoe iedereen op zijn eigen manier zo’n boottochtje maakt. Westerlingen zitten met twee of drie achter elkaar in een bootje, blakerend in de zon. Een bootje vol met sjaals en paraplu’s is een bootje vol Aziatische toeristen. Een boot vol rose geklede nonnen passeert te snel om er foto’s van te kunnen maken. En de mensen uit de bergen in de buurt passen met veel in een boot en zien er in hun lokale klederdracht fantastisch uit. Het meest intrigerend vandaag waren de Karenvrouwen bij een van de workshops. De Karen zijn, na de Birmezen en Shan, de derde grootste bevolkingsgroep. Ze zijn vooral bekend om een kleine groep, de Padaung, die wij plat de langneks noemen. Een paar vrouwen van deze stam zitten hier. Ze weven, en laten zich bekijken. Het voelt ongemakkelijk, ik wil ze aangapen om te zien hoe het zit, hoe ze echt zo’n lange nek hebben. Tegelijkertijd geneer ik me, ik hou er niet van mensen te bekijken of het aapjes zijn. Een Fransman uit een Club Med bootje lost het op zijn eigen manier op. Als een cliniclown gaat hij tussen twee vrouwen zitten en doet een flauw goochelkunstje met twee rode balletjes terwijl zijn vriend op zijn instructies een foto’s maakt. De vrouwen kijken alleen maar.