Het is niet zo ver vandaag, iets meer dan 20 kilometer, maar de waarschuwing voor de eerste 7 kilometer was duidelijk: ‘overweeg of je vervoer regelt’. Dat gingen we niet doen, want ‘je kunt altijd nog gaan lopen’. En dat hebben we dan ook gedaan. Ook gefietst, geploeterd en geworsteld, maar zeker ook gelopen.
De eerste anderhalve kilometer waren zo steil dat we nog even met het idee gespeeld hebben terug te gaan en een auto te regelen. Dat hebben we niet gedaan. We hebben het gered. Nog nooit zo’n lange zeven kilometer gehad, 615 hoogtemeters en regelmatig hellingen van boven 20%. Boven komen we bij twee meren. Daar doen we wat alle toeristen en dagjesmensen doen, we maken een selfie en laten ons op de foto zetten. Tevreden dat we op eigen kracht boven gekomen zijn.
Zo’n traject helling op, gup ik wat voor me uit. Het hoofd vol gedachten. ‘Waarom bedenk ik nu pas dat we de bagage per auto hadden kunnen sturen?’ ‘Ja, leuk, zo’n brommer die me aanmoedigt, hij heeft makkelijk praten’. ‘Pas 300 meter verder, hoe lang nog in dit tempo?’ ‘Shit, Carry stapt af, dan moet het wel heel steil zijn’. ‘Zijn die spatten op het asfalt nou echt het zweet van Carry, net voor me?’ ‘Mijn t-shirt is doorweekt, mijn broek en bh ook. Er staat zelfs zweet in mijn brilmontuur’. ‘Verdorie, ga ik nou alweer lopen?’.’Even stoppen, mijn armen doen zeer van mijn fiets duwen’. ‘O, wat een mooi uitzicht’. ‘Wat stom, ik train mijn armen nooit, daar moet ik toch eens mee beginnen. ‘Kan ik hier weer fietsen? Het lijkt wat vlakker, dan probeer ik weer op te stappen’. ‘Wat leuk ik krijg een opgestoken duim van die brommer’. ‘Echt, moet ik nog twee kilometer?’
Het laatste stukje omhoog is pittig. Ik wil niet afstappen, het is minder heftig dan eerder, ik wil het kunnen. Ik trek alles te voorschijn wat ik heb. Ik voel de grimas op mijn gezicht. Er rijdt een brommer voorbij, de passagier blijft me nieuwsgierig nakijken, hij draait zo dat hij er bijna afvalt. Ik kan niet harder, ik sleur elke trap eruit, het zweet gutst eruit, ik voel me bekeken, haast kwetsbaar in mijn geploeter.
Het uitzicht, wat kunnen we daar nog over zeggen, het is als altijd fantastisch. Al zat er wat zweet op de bril, dus we zagen het niet overal helder. Niet overal rijst. Ons is verteld dat de combinatie koffie met kruidnagel meer opbrengt. Mooi in twee niveaus, koffie laag en kruidnagel voor de schaduw er boven. Ook zijn terrassen ingeplant met bloemen, blauwe hortensia’s vooral, soms oranje Afrikaantjes, voor de verkoop, als deel van offergaven bij de tempel.
Het is mooi rond de meren. Ons hoogste punt vandaag is 1395 meter. We dalen naar het volgende meer. Er zitten apen langs de weg. Een grote aap reageert zo bozig dat we met een boog om hem heen rijden en zelfs even later als er een bord staat ‘pas op apen’ niet afstappen voor een foto. Inmiddels loopt het tegen twaalven. Als steeds in de bergen trekt de bewolking dicht. Het wordt mistig. Nog voor we bij het hotel zijn hebben we de regenjas aan. Het wordt een mistige regenachtige middag. En fris met 20 graden.
De palmbomen tussen de rijst, de rijtjes kousenband, een zwerm tamme eenden. Er komt een pickup met grote rose varkens langs. Het fietsen wordt zwaarder. Het laatste stuk valt niet mee. Een stop om op adem te komen geeft uitzicht op een crematieritueel. Een paar meiden komen aanlopen, willen hun Engels oefenen en geven graag uitleg.

Het hotel vertelt dat de dolfijnen bezoekuur hebben in de ochtend van 6 tot 8 en van 8 tot 10 uur. Wij gaan voor de vroege variant. En we zijn niet de enigen. Er dobberen wel dertig bootjes. Onze stuurman gaat de andere kant uit, daar is het rustiger. We varen al een hele tijd, we hebben één vinnetje boven water gezien als hij vraagt of we op tijd terug willen zijn. Da’s niet nodig. Voor ons niet en voor beide Russen bij ons in de boot gelukkig ook niet. We varen dus door, terwijl de vraag rijst of de dolfijnen niet toevallig een dagje vrij hebben. Dan laten ze zich zien, wat gaaf. Zo sprankelend, speels, nu aan de ene kant van de boot, dan weer een stukje verderop aan de andere kant. Het is een hele groep en steeds weer zien we hen, grijs, glad, glanzend. Elke paar minuten weer ergens anders. En wij op de boot, grijnzend, zo mooi is het.
We hangen ergens halverwege en kijken onze ogen uit, zo veel kleuren, zo uitgestrekt. Of je omhoog kijkt, of omlaag, overal koraal.
En als je stil gaat hangen zwemmen de vissen om je heen en zie je de details bij het koraal, het clownvisje, de morene, de doktersvissen.

























