Kamperen bij de boer, iedereen ziet het als een kansrijke neventak. Vanochtend bij het wakker worden ben ik er simpel over, het stinkt en de luchtwasser maakt herrie. Ofwel, deze dame heeft niet goed geslapen, die wespensteek speelt me nog parten. En het regent, dat maakt de wereld ook niet mooier. Voor de eerste keer deze vakantie pakken we met regen de tent in. We fietsen naar het westen. Daar is de lucht blauw. Hier is het nog grijs. We trappen op ons gemak. Het druppelt, maar gelukkig valt de regen mee. We zien geen leuk terras, dus stoppen we bij de bakker. Als we voor de winkel met ons taartje staan te knoeien worden we aangesproken door een oudere man. Als hij hoort wat we gefietst hebben is hij onder de indruk. En eigenlijk vinden we het zelf ook wel bijzonder, als we het zo op een rijtje zetten.
Als we doorfietsen staat er langs het pad ineens een bordje fietspad. Wat een tegenvaller. Geen bord ‘welkom in Nederland’, niets. Gelukkig blijkt dit een soort van illegaal bordje te zijn want iets verder op staat wel een grenspaal. Al sinds 1773 ligt hier de overgang Duitsland-Nederland. Nu zijn we echt in Nederland en daarmee ook meteen in het werkgebied van Carry. We fietsen van het Witte Veen naar het Haaksbergerveen en het Buurserzand. Wat opvalt is, hoe droog de natuur is aan de ene kant van de weg en hoe hoog de mais staat aan de andere kant. Hiermee is de problematiek van het gebied in één keer helemaal helder.