Op het strand is het heet. Al na een dag lijkt het onvoorstelbaar dat we met deze temperatuur zouden kunnen fietsen. Hier aan het strand is de indruk van dit land zó anders, met om de haverklap verkopers die langs komen om t-shirts te slijten, of armbandjes of een verse kokosnoot.
Het busje rijdt voor, om ons naar Negombo te brengen. Van achter geblindeerde ramen trekt de wereld aan ons voorbij. De fietsen liggen achterin. Het is rustig op de snelweg. We zien thee voorbijkomen, rijst maar we maken er al geen deel meer van uit.
In Negombo fietsen we nog een laatste rondje door de stad. Het gaat gemakkelijker dan de eerste dag. We rijden over de vismarkt en langs de haven. We stoppen voor foto’s. We fietsen langs de Dutch canals en de stadspoort. We zien mangrove. We kronkelen door achterafstraatjes. We drinken een kokosnoot. We kijken naar de catamarans op zee. Ze lijken zo smal en wankel als je ze op het land ziet, vanuit de verte zien ze er uit als volwaardige boten. We lunchen bij een tentje aan het strand. Dan rest ons niets anders dan terug te gaan naar het hotel en de fietsen in te pakken.
De apen springen in de palmen boven ons en de golven ruisen terwijl we zitten te ontbijten. Vandaag is onze laatste fietsdag. We verlaten de kust en rijden het binnenland in. Het is al bijna gewoon, fietsen over mooie kleine achterafwegen met overal verspreid huizen. We passeren wat tempels. Natuurlijk rijden we langs rijstvelden. Het valt op dat de rijst hier minder heldergroen is en al bijna geoogst kan worden. Stoepjes worden geveegd. Brommers rijden voorbij, zo’n trage zaterdagochtend. En wij zijn ook traag.
We zijn niet de enige fietsers op de weg. De meeste lokale fietsers zijn oude mannen met een fiets die minstens net zo oud is als zij. Het zijn van die Gazelles waar alle franje, zelfs de pedalen, inmiddels af is. We klimmen weer een stukje. We stoppen voor een kokosnoot, we babbelen met een voorbijganger. Het is drukkend warm. We rijden een stukje door de thee. We zijn amper gestegen, maar toch staat hier thee. We stoppen voor lunch. Die is deze keer wel heel basic, een flink bord volkoren rijst met wat heel scherpe curries. Eerlijk gezegd ziet de rijst er niet uit, een beetje rose van kleur.
Het laatste stukje rijden we langs de grote weg. Het is druk en dichtbebouwd. Overal hangen bordjes van hotels. Ergens achter deze bebouwing moet het strand zijn. We zoeken ons hotel, het zou aan het strand liggen. De eerste afslag is een klein weggetje dat ons in een u-bocht door een parallele wereld van hotels, tuktuks en souvenirshops leidt. We zoeken door tot we ons hotel vinden. Het ligt prima, direct aan het strand, maar het is hier echt anders dan in Dikwella. Het staat vol strandstoelen, bedjes en parasollen en overal om ons heen horen we Russisch. De oceaan is net zo mooi.
Gisteren vertelde iemand dat olifanten zo slim zijn dat ze dode bomen op de electrische afrastering gooien om het park uit te kunnen. Ze gaan op zoek naar suikerriet. Vandaag zien we al meteen langs de route suikerriet staan.
We rijden langs een breed irrigatiekanaal. Het pad is van wisselende kwaliteit, maar het uitzicht is onverminderd fantastisch. De palmen weerspiegelen in het water. Bananen omzomen de rijst. In de verte klinkt het chanten bij een tempel. En wij fietsen er tussendoor. We stoppen om foto’s te maken en gewoon om te kijken. Ik kijk niet goed uit en rij bijna over een varaan heen die in de berm zit. Op zijn gemak kuiert hij weg.
We rijden een stuk langs een wat grotere weg, met de onvermijdelijke stop voor een kokosnoot. Dan draaien we weer een achterafweggetje op. Ook hier verbaast de kwaliteit van de weg ons, er zijn trajecten die er uit zien als perfect aangelegde fietspaden. Een man wast zijn waterbuffels in de rivier. De weg golft, de klimmetjes zijn niet lang maar halen gemakkelijk 9%. Er staat een kraampje langs de weg met vers geperst sap. We slaan alle GGD adviezen in de wind en bestellen twee limoensap. Het persen is een heel ritueel, met een scheutje vers water, schudden met ijsklontjes en tot slot een scheut zwarte peper. De smaak is verrassend, en we schuiven aan op het bankje, met uitzicht over de rijst.
Als ik hier om me heen kijk realiseer ik me dat dit de plaatjes zijn die ik ooit in zwartwit met de stereoscoop bij landmeetkunde voorgeschoteld kreeg. Het is bijzonder hier nu zo te fietsen. We passeren een school. Kinderen in witte uniformen spelen cricket. En vanzelfsprekend hebben we tijdens de lunch uitzicht over de rijst. De eigenaar vertelt dat hij na 22 jaar bij de marine met pensioen is.
De eerste indruk van Dikwella is van een rommelige stad, waar geiten op de weg lopen en bussen zich door te smalle straatjes frommelen. Maar de geur van zee komt al boven de diesel uit. Ons hotel ziet er aan de voorkant niet spannend uit, maar aan de achterkant ligt het direct aan een kleine baai. Het strand is mooi en op zee dobberen kleine catamarans met vissers.
Ella Rock ligt nog in de wolken als we wegrijden. We dalen. Ook hier zijn de uitzichten weer fantastisch, zeker met de laaghangende wolken. Carry rijdt wat voor me. Hij stopt bij een waterval. Er lopen wat toeristen, alles ligt in de schaduw en ik rijd hem straal voorbij. Dit geeft hem ruim tijd voor foto’s. Al sms-end vinden we elkaar terug.
In de berm zitten apen. Onze indruk is dat dit toch vooral in de buurt van mensen en afval is. Eerlijk gezegd zijn ze vooral leuk van een afstandje. Als we te dicht langs fietsen voelt dat niet altijd gemakkelijk, alsof we door hun territorium fietsen en ze zo op de fiets kunnen springen.
We dalen verder. We zien de eerste bananen en palmen. En als we dan rijst zien weten we dat we niet verder dalen. Het is een regionale rustige weg. Aan de overkant passeert een groepje wielrenners. Ze zwaaien en steken van puur enthousiasme half de weg over. Ergens gaat wat mis met Garmin en we blijven langs deze weg rijden. Het gaat prima, maar zo fijn als het binnenland is het niet.
Bij kilometer 40 draaien we eindelijk de grote weg af. We rijden over een prima achterafweggetje. Een grote groep schoolkinderen loopt ons tegemoet. Iedereen joelt en schreeuwt. We passeren wat boeren die op weg zijn met een kudde waterbuffels. We zijn al een tijdje opzoek naar een lunchplek, maar we zien niets. Uiteindelijk stoppen we voor een koude cola zonder prik en vieze bananen. Van hier af fietsen we een smal paadje langs een meertje. Het komt uit op een smal geasfalteerd weggetje, een fietspad zo perfect dat alleen de knooppuntenbordjes ontbreken.
Het laatste stuk rijden we langs Udawalawe National Park. Hier vinden we, na 82 kilometer, eindelijk een plek om te lunchen. We eten een prima curry, waarbij medium hot voor onze Europese maagjes nog steeds behoorlijk heet is. Aan de overkant van de weg is een open strook gras en elektrische afrastering om de olifanten in het park te houden. Een groep waterbuffels weet precies hoe het werkt en graast net onder de afrastering. We kijken om ons heen. Carry ziet de slang op de weg niet en rijdt er overheen. Hij durft niet te stoppen om te kijken.
Dit laatste stukje schiet het fietsen niet op. Ik bedenk me dat het te warm is, dat de olifanten vast de schaduw hebben opgezocht. Maar dan hoor ik er brekende takken en staat er zo een olifant. Hier is geen afrastering maar een greppel. Dan durf ik best wat dichterbij te komen om foto’s te maken. Morgen hebben we een rustdag en gaan we er vast meer zien. Nu rijd ik een klein extra lusje om de 100 kilometer van vandaag vol te maken.
Het lijf voelt stram en stijf als we opstappen. We hebben wat extra’s aan want met 14 graden is het nog fris. We rijden de stad uit langs Gregory’s Lake. Er dobberen wat plezierbootjes langs de kant. In de koloniale tijd noemden ze het hier Little England, vanwege het frisse klimaat. Nu doen ze alles om dat beeld vast te houden, alle nieuwbouw en hotels zien er Engelser dan Engels uit.
Vandaag is het vooral dalen wat we doen en het landschap is fantastisch, zó groen. De hellingen liggen vol terrassen met allerlei groenten. Het lijkt of alle groenten van Sri Lanka hier vandaan komen. Op de een of andere manier hadden we hier ook veel thee verwacht maar die zien we niet. Af en toe trappen we een klein stukje omhoog, dan voelen we hoe we ons gisteren uitgesloofd hebben.
We drinken cola in een stalletje langs de weg. Het talud is zo steil dat er drie etages zijn tussen de weg en de begane grond. En onderweg zijn er van die momenten dat we eigenlijk een foto willen maken, maar dan is de vallei wazig omdat iemand zijn afval verbrandt. En hebben we het al gehad over de wolken zwarte diesel die de bussen uitstoten? Zo’n kwaliteit diesel die in Europa al jaren verboden is.
In Banderawela nemen we de afslag. Het is even een pittig klimmetje. Op dat moment komt een brommer naast me rijden, die vraagt of we naar Ella gaan. Als ik dat bevestig meldt hij dat de doorgaande weg veel gemakkelijker is. Het voelt als bluf als ik hem zeg dat deze weg mooier is, maar hij is het met me eens. Dit laatste stukje rijden we langs de thee.
Ella verrast ons. De hoofdstraat rijgt buitenbars en theewinkels aan elkaar. Het is zo’n toeristische straat waarvan je je afvraagt waar ter wereld je ook al weer bent. We vinden een hotel aan een zijwegje. En dat biedt waar Elle bekend om is, een fantastisch uitzicht op Ella Rock.
Gisteren hadden we een regenachtige rustdag. Nu schijnt de zon en gaan we klimmen naar Nuwara Eliya, de hoogste stad van het land. Wij kennen de naam vooral van de thee van Simon Levelt. Het boekje heeft het over een pittige dag met rond de 2000 hoogtemeters. We betwijfelen of we ooit zo veel geklommen hebben op één dag.
We rijden in de drukte de stad uit. Het is maandagochtend. Op een groot grasveld staan pubers in witte uniformen keurig in gelid, jongens met lange broeken en meisjes met keurige vlechten. We passeren een tankstation, er staat een lange rij tuktuks te wachten. Afgelopen zomer was dit niet ongebruikelijk, maar inmiddels zijn benzineprijzen en toevoer weer redelijk normaal.
We beginnen aan de eerste klim van 12 kilometer. Het valt niet mee, het is heet. Er zitten apen op de electriciteitsdraad. De uitzichten worden steeds mooier. We stoppen voor een kokosnoot. Om te plassen mag ik even mee naar het huis van de eigenaresse. We lopen naar beneden via een trap van zandzakken. Ze maakt duizend excuses dat het allemaal simpel is, ik zie geen probleem, ik ben vooral opgelucht.
We zien de eerste thee. Een bordje meldt dat dit de lower division is. De bermen staan vol trompetbloemen. De temperatuur loopt ondertussen tegen de 40 graden. Carry gaat wat harder dan ik. Hij appt een foto waar hij gestopt is. We eten lokaal menu. De koude cola wordt speciaal voor ons bij de buren gehaald.
Na de lunch is het bewolkt. Eigenlijk is dat wel prettig. Het wordt steeds bergachtiger. We passeren wat watervallen. Er staan tuinslangen die het water met een grote boog net niet over de weg spuiten. Het duurt even voor we ons realiseren dat dit de plaatselijke wasstraat is. We rijden door een tunnel. Gelukkig doen de lampen het (Italianen, lezen jullie dit, het kan echt!). We klimmen gestaag door. Inmiddels rijden we echt door de thee. Borden geven namen van plantages aan en melden waar je thee kan proeven. Op dit moment van de dag zien we niemand thee plukken. We rijden door Tamildorpen. Het schijnt dat deze speciaal voor de thee gebouwd zijn.
Inmiddels zijn we begonnen aan de laatste 17 kilometer, hierin zitten meer dan 1000 hoogtemeters. Het valt niet mee. Langs de weg is het aanbod van de stalletjes veranderd, het tropisch fruit is vervangen door aardbeien. Carry rijdt voor me, hij stopt voor een aardbeienmilkshake. Tegen de tijd dat ik er ben, zit hij al weer op de fiets. De route kronkelt met haardspeldbochten naar boven. Het houdt maar niet op. Vanuit tuktuks word ik aangemoedigd. Om me heen wordt de dag langzaamaan afgesloten. De oogst van de dag, hier vooral wortels, wordt gewassen en in zakken gestopt. Het koelt af. Ik doe een knaloranje windbreker aan om zichtbaarder te zijn.
En dan is daar eindelijk het bordje Nuwara Eliya, 1893 meter boven zeeniveau. Hier knikt de weg, vanaf hier is het dalen naar het centrum. Dat gaat wat sneller, daarvoor moet echt een jas aan. Dan is daar eindelijk het hotel. Carry heeft de thee voor me klaar staan, hij heeft zelf de eerste kopjes al op.
Het valt niet mee vandaag. De regen komt met bakken uit de lucht en het weidse uitzicht is terug gebracht tot wolken. Onze fietskleren zijn nog klam van gisteren. Het boekje meldt dat we vandaag wat stevige hellingen kunnen vermijden door op de grote weg te blijven. Eerlijk gezegd klinkt dit aanlokkelijk. Tót we op die grote weg komen. Er komen een paar bussen rakelings voorbij scheuren en ik verheug me alweer op de kleine wegen. Tussen de wolkenflarden zien we de eerste rijstvelden van vandaag en de moraal stijgt. Dan bezorgt de eerste echte helling van vandaag, met stukken van 15%, voldoende endorfine om lekker te fietsen.
De weg voert ons door de jungle. Hier kan het alleen zo groen zijn als het vaak regent. We bedenken hoe mooi het hier is op een zonnige dag. De kwaliteit van de weg is maar zozo. We zwalken tussen de plassen door. Voetgangers lopen met paraplu’s. De enkele motorrijder heeft een compleet regenpak aan. En wij laten de buien gewoon over ons heen komen.
In Matale zit een gouden Boeddha op de berg. Ik herken de positie van zijn handen niet. Ik stel me voor dat hij me tot acceptatie maant – maar waarschijnlijker mediteert hij voor de wereldvrede. Wat verderop staat een mooie grote Hindutempel. Een andere keer stoppen we misschien, nu druppen we en rijden door. De hoofdstraat is druk, aan twee kanten winkeltjes met hun hele voorraad op straat en tuktuks overal geparkeerd. We slalommen er tussendoor.
Het blijft regenen. Het is niet koud, maar heel oncomfortabel. Ik voel het water langs mijn kuiten mijn schoenen in sijpelen. Inmiddels heb ik geen droge draad meer aan mijn lijf. Bij een busstation staat Carry me op te wachten. Een man wijst ons op het eettentje van zijn neef, dat verscholen zit achter een bakkerijtje. We eten een flinke portie gebakken rijst. Als we buiten komen is het droog. Dat is mooi want in dit laatste stuk moeten we nog flink klimmen.
We rijden Kandy binnen. Er is een mooi uitzichtspunt over de stad. Een souvenirverkoper wijst ons de hoogtepunten. Dan wijst hij ons op zijn handel. We vertellen dat we op de fiets niets mee kunnen nemen. Dat vindt hij een goede reden, hij noemt het ‘a simple life’.
De omschrijving zei dat ons onderkomen voor vannacht in het centrum van de stad ligt. De werkelijkheid ligt 2,5 kilometer verder en 190 meter hoger. Niet echt goed voor de moraal, om het voorzichtig uit te drukken. De ontvangst ter plekke maakt gelukkig veel goed.
Het waren geen olifanten gisteravond, maar waterbuffels. Het zijn imponerende beesten, maar tóch ze zijn net iets minder bijzonder. Wat wel bijzonder was, waren de acht andere Europeanen in het restaurant. Dit was de eerste keer dat we niet de enige buitenlanders zijn. Na Covid en de politieke onrusten van vorige zomer ligt het toerisme behoorlijk op zijn gat. De economie gaat sowieso niet goed. Mensen vertellen hoe de prijzen omhoog schieten. Het vertrouwen in de regering is zeer beperkt. Op straat staat regelmatig ‘Go home, Gota’ geschilderd. Dat heeft Gota inmiddels nogal vrij geinterpreteerd, hij heeft zijn zakken gevuld en is naar de VS vertrokken.
Het is grijs en bewolkt als we weg fietsen. Er hangt regen in de lucht. We rijden over de dijk langs het meer. Er staat een bord dat vanuit dit meer zo’n 8000 ha geirrigeerd wordt. Kijkend naar de dikke bomen die in het talud staan vragen we ons af wanneer dit meer is aangelegd. De bui barst los. Een regenjas is niet nodig, het is niet koud en het zweet in zo’n jas doet niet onder voor een beetje bui. Het regent niet lang, maar het lijkt of alle beesten schuilen vandaag. We zien amper apen en de beloofde varanen houden zich allemaal schuil.
Ook vandaag rijden we over fantastisch mooie, kleine binnenwegen. Meestal is het prima asfalt, maar er is ook een stuk waar het aafalt uiteen gevallen is in zijn oorspronkelijke componenten. Ofwel we duiken in kuilen en schuiven over zwarte rolkeitjes. Net als we willen stoppen voor een kokosnoot barst de volgende bui los. We kunnen precies schuilen in het stalletje.
Er komt steeds meer reliëf in het landschap. Voor de rijst betekent dit dat de velden steeds meer de vorm van terrassen krijgen. En zelfs op een grijze dag als vandaag springt het heldergroen van de rijst eruit.
We fietsen de eerste helling van 10%. Blijkbaar straal ik uit dat het niet mee valt, want de man op de brommer die me inhaalt, vraagt of ik hulp nodig heb. Het klimmen valt niet tegen, maar ik voel me wel wat hulpelozer op een traject met duidelijk olifantensporen. Alsof het wat uitmaakt dat ik hellingop niet kan versnellen. Maar ook de olifanten schuilen voor de regen.
We zien geen plek om te lunchen. Wel staat er een stalletje met vers fruit. Met zijn tweëen eten we een hele ananas, terwijl het alweer begint te regenen. Nu houdt het niet meer op. We klimmen naar het hotel. We hebben een fantastisch uitzicht over de heuvels en de jungle – én een föhn om onze schoenen te drogen.
We komen wat moeizaam op gang vandaag. De kilometers van gisteren zijn nog niet helemaal verteerd. Ook nu beginnen we langs rijstvelden. Af en toe krijst een pauw. Er vallen wat druppels. In eerste instantie lijkt het zweet, maar het is toch echt regen. Nog voor ik mijn regenjas onder uit mijn tas gehaald heb is het gelukkig al weer droog.
We fietsen op een klein pad. Aan beide kanten is een hek waar stroom op staat. Het is tegen de olifanten zijn. Een passant op een brommer zegt dat we goed bij elkaar moeten blijven. Voorlopig vind ik de luidblaffende, meerennende honden spannender.
We passeren Sigiriya Rock, een enorme puist in het landschap. Het uitzicht bovenop schijnt fantastisch te zijn, en de fresco’s halverwege ook, maar we fietsen door. We rijden langs de restanten van de koninklijke vijver. Een bord waarschuwt dat we er niet mogen zwemmen omdat er krokodillen zitten. Wat verderop staat een vijfde eeuwse tempel aangekondigd. Hier stoppen we voor. Het is een heel gedoe, want iedereen heeft een mening waar de fietsen moeten staan. Dan moeten we een omslagdoek zoeken om onze knieen te bedekken en een plek waar onze schoenen mogen staan. Uiteindelijk hebben we een kaartje en lopen we naar binnen. De tempel blijkt een klein kamertje met een slapende boeddha. Het bijzondere van deze locatie is dat je vervolgens naar boven kunt lopen om Sigiraya Rock te zien. Daar hebben we het geduld niet voor, dus we rijden verder.
We fietsen Minneriya National Park binnen. Een groot bord waarschuwt voor alle wild dat over kan steken. Voorlopig rijden we over een smalle weg en zien we niets. Dan hoort Carry gekraak in de struiken. We stoppen even en zien nog net een olifant het bos uitstormen en achter zijn maatje aan weg sprinten.
De weg draait op een flinke tweebaansweg door het park. Deze is behoorlijk druk. Er lopen olifantenpaadjes de jungle in. In de berm liggen flinke olifantenkeutels, sommige zijn zo vers dat we ze kunnen ruiken. Dan staat aan de overkant van de weg in de berm een olifant. Tegelijkertijd rijden er een bus en een brommer. We fietsen met de stroom mee en voelen ons toch wel een beetje stoer.
Nu zitten we aan de rand van het zwembad met fantastisch uitzicht over het meer. In de palmen zit een enorme zwerm koereigers. Er lopen wat grijze eekhoorns. We zijn benieuwd of de olifanten die hier regelmatig langskomen zich nog laten zien.
Gisteren hebben we ons ondergedompeld in de Boeddhistische geschiedenis van Sri Lanka. We hebben de oudste boom van de wereld gezien, met een vastgelegde geschiedenis die 2500 jaar terug gaat. We hebben de oudste stupa gezien en de grootste bakstenen stupa. We hebben heel veel trappen geklommen om de plek te zien waar de koning 2500 jaar geleden tot boeddhisme bekeerd werd. We hadden een prima gids, maar tussen f en p maakte hij geen onderscheid. We twijfelen nog of de olifanten voor de fundering het veen (peat) vertrapt hebben of gewoon de bodem een paar voet (feet) verdicht hebben. Onze meningen lopen uiteen.
Vandaag stappen we vroeg op. Als de hoteleigenaar onze route ziet adviseert hij de grote weg te pakken. Die is niet druk en heel wat korter. Wij fietsers zien dat anders. En de route is fantastisch, al meteen buiten Anaradhapura rijden over een klein weggetje door de rijst. Er schiet een mangoeste de weg over. Langs de weg staan overal huizen in het groen. Sommige hebben een voortuin vol sierplanten, van die planten die bij ons in de kantoortuin staan. Bij andere staat de mais metershoog en groeien de boontjes in de berm.
De weg is afgesloten met een soort van slagboom. Er staan twee jongens bij. Zij zijn de bewaking van de bewaakte overweg. In de verte horen we de trein. We mogen best midden op het spoor staan om de trein aan te zien komen. De trein dieselt voorbij, uit alle ramen staren mensen ons aan, het hek wordt geopend en daar gaan we weer.
De kwaliteit van het wegdek varieert sterk. Na een uurtje hotseknotsen over patchwork asfalt is het heerlijk weer een stuk over wat beter asfalt te kunnen rijden. Wat verderop wordt aan de weg gewerkt. Tot onze verbazing heeft iedereen een helm op en een veiligheidshes aan. Alleen de teenslippertjes passeren bij ons de veiligheidscontrole niet.
We rijden over een metershoge dijk. Aan de ene kant ligt een groot meer, aan de andere kant liggen diep onder ons de palmen en de rijst. Dan staat er een bord van de Mahaweli iirigation department. Een bekende naam. Ooit, lang geleden, hoorde dit project bij de lesstof aan de universiteit. Een tuktuk komt naast me rijden. Hij checkt of het echt ern push bike is, en vraagt verwonderd of dit mijn hobby is.
Na wat rondvragen vinden we een tentje waar we kunnen lunchen. Het is klein en druk en de kok verstaat ons niet. Hij legt een zakje op tafel. We hebben geen idee wat er in zit. Het lijkt op sponsjes waarmee we onze handen kunnen wassen, of is het mie die hij voor ons kan opwarmen? Dan krijgen we hulp, we kunnen het zó eten. Het is een soort geraspte gedroogde kokos. We krijgen ook rijst met dahl en sambal-boontjes, maar geen bestek. Het wordt een aardige bende.
Ondanks de afstand valt het fietsen mee. Als we in Dambulla aankomen hebben we nog genoeg energie om naar de cave tempels te gaan. En die zijn zo ongelooflijk mooi, met eeuwenoude boeddhabeelden en plafonds vol fresco’s.